De vogels vluchten als het roestig hek
opengewrongen wordt en zwarte mannen
een rij van stervelingen leiden op het pad.
Een van ons moet hier blijven, hoeft niet om te keren
om wat aan licht nog rest weer na te jagen
over de schraalte van de asfaltwegen
of langs het wildspoor van de ijdelheid.
Handen leggen hem neer en laten los.
Voorvallen voor de geest bij honderdtallen,
groeien tot veelvoud van wat hij kon leven,
zo leven gevend aan de ademlozen.
Als ieder zucht, zich wendt, hem liggen laat,
heten de boomstammen hem welkom in hun midden.
De ochtend daagt. De vogels komen terug.